De haas en de egel
nr 3 op de route
Op zondag gaat de haas heel vroeg al aan ’t trainen
hij springt door de weiden en is goedgemutst;
plots wordt hij geprikt, ’t doet pijn aan zijn schenen,
een egel, zo’n domoor die zijn training verprutst.
’t Spijt me’, zegt de egel, ‘maar graag wil ik weten:
waarom toch die snelheid, waartoe dient die haast?’
’t Is snelverkeer hier’, zegt het haasje, verbeten,
‘zo’n slome op mijn pad, dát is wat mij verbaast.’
‘Een slome?’, zegt de egel, ‘in je dromen misschien,
als het moet, ben ik sneller dan jij.’
‘Ha ha’, zegt de haas, ‘ja, dát wil ik zien,
we zullen racen om het snelst in de wei.’
‘Da’s goed’, zegt de egel, ‘maar ik zou graag wat slapen
en de wedstrijd doen we elders, dat is mijn verzoek.
De Hazewinkel, die is voor een wedloop geschapen
met de finish na de bocht, ja die ligt om de hoek.’
De haas rent dan weg in het volste vertrouwen
dat de egel straks puffend ten onder zal gaan.
De egel ondertussen gaat zijn vrouw toevertrouwen
dat ze om de hoek van Hazewinkel alvast moet gaan staan.
Bij de start van de race vliegt de haas als een speer
en de egel blijft gewoon zitten in het gras.
Om de hoek van de Hazewinkel zijgt de haas verbaasd neer
‘Ik zei het toch’, zegt een egel ‘dat ik sneller was.’
© 2021 Geurt Franzen
naar een sprookje van de gebrs. Grimm