De molenmuis en de veldmuis
nr 12 op de route
In de molen van Oeffelt daar woonde een muis
en die kwam daar van honger niet om.
Die molenmuis kende een vriend buitenshuis
die in het veld woonde buiten de kom.
Die veldmuis was mager, en toch heel tevree,
maar alleen zijn dat vond hij niet fijn.
Hij nodigt de molenmuis voor ’n eenvoudig diner
en die komt, met een vingerhoedje wijn.
Op tafel komt rogge en een halfdroge krent
en een korstje van kaas, snel gebietst.
Maar de molenmuis, oei, zoveel beter gewend,
vindt die zuinigheid helemaal niets.
‘Beste vriend’, spreekt de muis uit de molen,
‘Hoe jij woont, is gewoon armetierig.
’t Is netjes en schoner dan in andere holen,
maar zo karig, ach je dis oogt zo gierig.’
‘Ik stel voor’, zegt de muis, na ’n slok, onbedeesd,
dat je morgen de molen bezoekt.
De mulder is jarig en na afloop van ’t feest,
vind je overal kruimels van koek.’
Het feest is ten einde, de molenaar in bed
en de veldmuis sluipt stiekem naar binnen.
De molenmuis heeft al een bord klaargezet,
en voor beiden kan ‘t feestmaal beginnen.
Er zijn kruimeltjes koek, er zijn kruimeltjes taart,
en de resten van gesuikerde wafel.
Maar voordat er een hap door een muizenkeel gaat
springt de kat van de molen op tafel.
De poot van de kat mist een muis op een haar,
en de twee weten heel snel te vluchten.
Terug in ’t hol, weet de veldmuis: het is gewoon waar:
‘Leef eenvoudig en je hebt weinig te duchten.’
© 2021 Geurt Franzen
naar een fabel van Aesopus